Wijzigingswet Boek 1 Burgerlijk Wetboek, enz. (ondertoezichtstelling)
Wet van 26 april 1995, tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen (artikelen 254 en volgende van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de maatregel van ondertoezichtstelling van kinderen, in het bijzonder ten aanzien van de bevoegdheden van de kinderrechter, de gezinsvoogd en de gezinsvoogdij-instelling, herziening behoeft;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel II
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel III [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel IV [Vervallen per 01-11-1995]
Artikel V
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel VI
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel VII
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel VIII
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel IX
Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet door de kinderrechter uitgesproken ondertoezichtstelling geldt met ingang van dat tijdstip als een ondertoezichtstelling als bedoeld in deze wet.
Artikel X
Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet benoemde gezinsvoogd die in dienst is van een gezinsvoogdij-instelling wordt met ingang van dat tijdstip aangemerkt als een bij of krachtens de Wet op de jeugdhulpverlening door deze gezinsvoogdij-instelling aangewezen gezinsvoogd.
Artikel XI
Een door de kinderrechter benoemde gezinsvoogd, niet zijnde een gezinsvoogdij-instelling of in dienst daarvan, wordt door de kinderrechter binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit artikel vervangen door een gezinsvoogdij-instelling. Van de beslissing van de kinderrechter staat generlei voorziening open.
Artikel XII
1
De inwerkingtreding van de wet heeft geen gevolg voor de bevoegdheid van de rechter voor wie voordien een geding is aangevangen, noch voor de aard van dat geding en voor de rechtsmiddelen tegen de uitspraak.
2
Het tevoren geldende recht blijft van toepassing indien een geding als bedoeld in het eerste lid aanhangig is.
Artikel XIII
1
Een voor de inwerkingtreding van de wet door de gezinsvoogd gegeven aanwijzing geldt met ingang van dat tijdstip als een aanwijzing als bedoeld in artikel 258 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Een beslissing van de rechter over een geschil als bedoeld in het tweede lid van artikel 260 van het tevoren geldende recht in eerste aanleg of in beroep, met inachtneming van het tevoren geldende recht gegeven, geldt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 258 dan wel als een vervallenverklaring van een aanwijzing als bedoeld in artikel 259 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel XIV
Een voor de inwerkingtreding van de wet door de kinderrechter bevolen opneming in een op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening voor bekostiging in aanmerking gebrachte voorziening of elders geldt met ingang van dat tijdstip als een machtiging tot uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, behoudens de opneming in een semi-residentiƫle voorziening, welke wordt aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 258 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel XV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, behoudens artikel XI dat in werking treedt op de dag na plaatsing van deze wet in het Staatsblad.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 26 april 1995
Beatrix
De Staatssecretaris van Justitie,
e
M. A. Schmitz
Uitgegeven de zestiende mei 1995
De Minister van Justitie,
w
Sorgdrager